Dag 1
De oude man schuifelde over straat. Het was september, de zomerwarmte hing nog in de stad, maar de zon scheen vandaag niet. Hij was op weg naar Cimetière de Passy. Onderweg zou hij bloemen kopen voor op het graf van zijn overleden vrouw. Helemaal alleen liep hij daar, midden op straat, tegen eventueel verkeer in. Niet dat er verkeer was op dit moment van de dag, het was stil. De hoge herenhuizen bogen zich beschermend over hem heen en de auto’s die er waren stonden keurig geparkeerd dezelfde kant op. Uit het open raam van een van de kamers van Hotel-Pension Savoy nam een jonge vrouw een foto van de oude man en de straat.
Nadat de oude man uit zicht was verdwenen draaide Belle zich weg van het raam en keek de kamer in. In bed lag haar vriend David, diep in slaap. Naast hem op het nachtkastje een half opgedronken blikje bier. Op het andere nachtkastje een geopende fles rode wijn. Straks zouden ze de stad in gaan, wat eten en wandelen over de kade. De kade was mooi, vanochtend waren ze er ook geweest. Ze was benieuwd hoe het zou zijn in de avondschemer. Belle liep naar het bed en schonk zichzelf een glas wijn in. Ze kleedde zich aan en bladerde door de toeristenfolders die op het tafeltje bij het raam lagen. Op straat was het nog altijd stil.
Op de deur van het restaurant hing een slordig geschreven briefje: Wegens omstandigheden gesloten. David keek een beetje hulpeloos om zich heen op zoek naar een alternatief. Hij besloot de rivier achter zich te laten en ze liepen terug de stadswijk in.
“Ken je de weg hier?” vroeg Belle terwijl ze omkeek naar de rivier.
“Een beetje, maar het is lang geleden, ik denk die kant op.”
“Weet je nog hoe het heet?
“Nee, maar ik herken het wel als ik het zie.”
De laatste straat die ze insloegen kwam uit op een pleintje met een plantsoen in het midden met oude hoge bomen. David keek om zich heen en wees naar rechts.
“Daar was mijn hotel, het is niet ver meer.”
Ze staken het plein over. De stadsverlichting ging aan en het werd drukker nu, uit een van de cafés die ze passeerden klonk gezang. Op straat mensen met volle boodschappentassen die zich naar huis haastten. Ze stonden stil voor een fel wit verlichte kantine. Binnen gemêleerde formicatafels en klapstoelen. Boven de ingang een bordje met ‘Licence III’ en achter in de ruimte een toonbank waar zich een rij mensen vormde met borden in de hand.
“Hier is het.”
“Echt?”
“Kom, we gaan naar binnen.”
Op de deur van het restaurant hing een slordig geschreven briefje: Wegens omstandigheden gesloten. David keek een beetje hulpeloos om zich heen op zoek naar een alternatief. Hij besloot de rivier achter zich te laten en ze liepen terug de stadswijk in.
“Ken je de weg hier?” vroeg Belle terwijl ze omkeek naar de rivier.
“Een beetje, maar het is lang geleden, ik denk die kant op.”
“Weet je nog hoe het heet?
“Nee, maar ik herken het wel als ik het zie.”
De laatste straat die ze insloegen kwam uit op een pleintje met een plantsoen in het midden met oude hoge bomen. David keek om zich heen en wees naar rechts.
“Daar was mijn hotel, het is niet ver meer.”
Ze staken het plein over. De stadsverlichting ging aan en het werd drukker nu, uit een van de cafés die ze passeerden klonk gezang. Op straat mensen met volle boodschappentassen die zich naar huis haastten. Ze stonden stil voor een fel wit verlichte kantine. Binnen gemêleerde formicatafels en klapstoelen. Boven de ingang een bordje met ‘Licence III’ en achter in de ruimte een toonbank waar zich een rij mensen vormde met borden in de hand.
“Hier is het.”
“Echt?”
“Kom, we gaan naar binnen.”
De muziek stond hard en Belle had moeite David te verstaan. Hij had gelijk: het eten was goed. Alle tafels waren bezet nu. Ze nam nog een slok wijn en probeerde zich te concentreren op David. Hij had het over zijn ouders zo te horen. Lang geleden hadden ze in Parijs gewoond, David was hier geboren. Op zijn vierde waren ze terugverhuisd. Ze had het verhaal al vaker gehoord, het was belangrijk voor hem. Haar gedachten dwaalden af terwijl ze naar de mensen om hen heen keek. Er waren verrassend weinig jonge mensen, viel haar opeens op. Davids ouders zouden hier niet misstaan.
“Kwamen je ouders hier vroeger ook?”
“Nee, dit bestond toen nog niet. En trouwens, we woonden in een heel ander arrondissement, dat vertelde ik toch net?” David stond wat geïrriteerd op en liep naar de toonbank om de rekening te betalen.
“Kwamen je ouders hier vroeger ook?”
“Nee, dit bestond toen nog niet. En trouwens, we woonden in een heel ander arrondissement, dat vertelde ik toch net?” David stond wat geïrriteerd op en liep naar de toonbank om de rekening te betalen.
Later, nadat ze nog wat gedronken hadden in het café waar eerder gezang uit klonk maar dat nu leeg was, liepen ze zwijgend terug naar Hotel-Pension Savoy.
Dag 2
Belle werd wakker met hoofdpijn. De kamer was donker en rook bedompt. Ze stond op en opende de gordijnen en het raam. Op tafel lag een briefje van David: “Ik ben om vier uur terug.” Naast het briefje een dienblad met croissants en een thermoskan koffie. Belle keek op haar horloge. Het was tien uur, ze had zich verslapen en geen idee waar David naartoe was. Was hij boos? Waarom had hij haar niet wakker gemaakt? Ze voelde een lichte paniek opkomen, maar nadat ze gedoucht had en ontbeten voelde ze zich beter. De hoofdpijn trok weg. Ze wist waar David was; hij had het haar verteld in het café gisterenavond. Vandaag wou hij op zoek gaan naar het huis waar hij met zijn ouders had gewoond, aan de andere kant van Parijs in het 11e arrondissement, niet ver van Père Lachaise. En zij had gezegd dat ze daar geen zin in had.
Ze bladerde weer door de toeristenfolders en haar oog viel op een advertentie van een café in het Bois de Boulogne, op een eiland in Lac Inférieur. Ze keek uit het raam, boven de huizen aan de overkant zag ze een strookje blauwe lucht. Ze nam een besluit. Ze stak een kaart van Parijs, de folder en haar camera bij zich en maakte zich op om naar buiten te gaan.
Aan de overkant van het hotel in een kleine supermarkt kocht ze een flesje water. Ze begon te lopen richting Lac Inférieur. De zon brak nu echt door en de hoge herenhuizen met geraniums aan de balkons maakten langzaam plaats voor bomen en groen. Ze doorkruiste een paar kleinere parken, nam de voetgangersbrug over de drukke ringweg en stond na een half uur lopen in het Bois de Boulogne. Aan de noordkant van het meer was de bootverhuur, een smal onverhard voetpad langs het water leidde naar de ingang. Belle betaalde de borg en werd door een vriendelijke man in de roeiboot geholpen. Ze zette haar tas onder het tweede bankje, pakte de roeispanen stevig vast en roeide wat onhandig weg van de wal. De man van de bootverhuur keek haar na.
Bij ‘Les deux arbres’ op de kop van het eiland stopte ze. Een metershoog beeld van twee naakte geliefden torende boven haar uit. Zo te zien hadden ze alleen aandacht voor elkaar. “Wat een kitsch”, dacht ze, terwijl ze haar camera richtte en een foto maakte. Ze roeide verder en meerde aan bij het café, een oorspronkelijk Zwitsers chalet dat op deze plek volgens de folder door Napoleon III in de 19e eeuw was herbouwd. Eenmaal uit de boot keek ze om zich heen. Grote oude eiken en kastanjes en een kronkelig voetpad dat naar een bruggetje leidde. Parijs was ver weg. Het terras aan het water lonkte. In de verte hoorde ze een pauw schreeuwen en ze besloot eerst een wandeling over het eiland te maken voor ze ging lunchen bij het chalet.
Een uur later nestelde ze zich op het terras in een comfortabele stoel aan een tafeltje in de schaduw van een kastanjeboom. Ze bestelde gegrilde inktvis en een glas rode wijn. Wat zou David nu doen? Ze staarde naar het meer en de rest van het park daarachter. Het was hier prachtig. Na nog een glas wijn vroeg ze de ober om de rekening. Ze moest gaan, om vier uur zou David weer in het hotel zijn. Ze roeide met uitzicht op het eiland terug naar de bootverhuur.
Nadat ze de boot weer ingeleverd had - de vriendelijke man van die ochtend was vervangen door een norse dame - liep ze richting de stad. Ze sloeg de straat in van Hotel-Pension Savoy en zag opeens de oude man van gisteren. Hoewel ze hem alleen op de rug gezien had, herkende ze hem onmiddellijk. Midden op straat lopend kwam hij langzaam haar kant op. Belle bleef staan bij een etalage en wachtte tot ze hem in de ruit voorbij zag komen. Hij keek niet op of om. Ze keek op haar horloge: kwart voor vier. Waar zou de oude man naartoe gaan? Er was geen tijd om in het hotel te kijken of David er al was. Ze besloot de oude man te volgen.
De oude man liep in gedachten verzonken door de straten van het 16e arrondissement. Hij was op weg naar Cimetière de Passy. Al ruim een half jaar lang wandelde hij elke dag om half vier van het appartement, dat hij vierenvijftig jaar gedeeld had met zijn vrouw, naar de begraafplaats. Op woensdag stopte hij onderweg om verse bloemen te kopen voor op haar graf. Vandaag was het donderdag en de zon scheen. Om kwart over vier was hij bij de ingangspoort. Doelbewust liep hij tussen de graven door naar een eenvoudige grafsteen van zwart marmer. Op de steen een fotolijstje en de bos bloemen die hij gisteren had gekocht, rode herfstanemonen. De oude man hurkte om wat gevallen bladeren van de steen te vegen. Hij richtte zich weer op en keek naar het portret van zijn vrouw. Na een tijdje sloeg hij een kruis, draaide zich om en begon zijn reis terug naar het appartement.
De oude man liep in gedachten verzonken door de straten van het 16e arrondissement. Hij was op weg naar Cimetière de Passy. Al ruim een half jaar lang wandelde hij elke dag om half vier van het appartement, dat hij vierenvijftig jaar gedeeld had met zijn vrouw, naar de begraafplaats. Op woensdag stopte hij onderweg om verse bloemen te kopen voor op haar graf. Vandaag was het donderdag en de zon scheen. Om kwart over vier was hij bij de ingangspoort. Doelbewust liep hij tussen de graven door naar een eenvoudige grafsteen van zwart marmer. Op de steen een fotolijstje en de bos bloemen die hij gisteren had gekocht, rode herfstanemonen. De oude man hurkte om wat gevallen bladeren van de steen te vegen. Hij richtte zich weer op en keek naar het portret van zijn vrouw. Na een tijdje sloeg hij een kruis, draaide zich om en begon zijn reis terug naar het appartement.
Belle stond stil bij een van de graven. Uit haar linker ooghoek kon ze de oude man nog net zien. De begraafplaats was vol, je kon nauwelijks om de soms enorme tombes heen lopen. In de verte zag ze de Eiffeltoren. Toen de oude man vertrokken was liep ze naar de plek waar hij gestaan had. Ze keek naar het portret, een vriendelijke oude dame met een volle bos grijze krullen. Op de zwarte steen stond gegraveerd: Yvette Martin - Coumau, Beaumont 5-9-1913 † Paris 1-1-1996. En daaronder in kleinere letters Robert Martin, Paris 1-9-1942 † 24-12-1946. Belle keek omhoog naar de Eiffeltoren. De kleine Robert was maar vier jaar oud geworden. Ze voelde het verdriet van de jonge ouders die hier op een koude winterdag hun zoontje begraven hadden. En van de oude man, die alleen over was gebleven en nu elke dag zijn vrouw bezocht. Er dwarrelde een blad van een boom op het fotolijstje. Belle bukte zich voorover om het weg te halen. De oude dame keek haar recht aan en glimlachte.
Plotseling moest ze aan David denken, die geen kinderen wilde. Het was tijd om te gaan.
Plotseling moest ze aan David denken, die geen kinderen wilde. Het was tijd om te gaan.