Wat ik me het best kan herinneren zijn de keren dat mijn broer mij meenam naar de kermis. Vaak gebeurde dat niet, want hij was me liever kwijt dan rijk in die jaren. (De kermis was fantastisch en ik wat minder; ik smakte bijvoorbeeld bij het boterhammen eten.)
De kermis was een regelmatig terugkerende gebeurtenis in onze stad. Vanuit mijn zolderkamer in het grote huis kon ik volgen hoe het reuzenrad opgebouwd werd. Ik zag hem langzaam maar zeker boven de huizen uitgroeien en urenlang staarde ik naar buiten terwijl hij alsmaar hoger en groter werd. Als-i af was werd er proefgedraaid en dat was het mooiste. Een eeuwigheid durende tijd draaide het rad volkomen nutteloos in het rond. Als-i uiteindelijk stopte met draaien gingen de lichten uit en zag ik hem niet meer. Dat was niet belangrijk: ik wist dat morgen de kermis zou beginnen en dat ik mijn broer zou moeten overhalen mij zo snel mogelijk mee te nemen.
Mijn broer overhalen was niet eenvoudig. Zoals gezegd vond hij me nogal hinderlijk, wat voornamelijk kwam doordat onze ouders op de één of andere manier vergeten waren mij manieren te leren. Verder viel ik onder de onhandigste omstandigheden om de haverklap flauw. Dat vond hij eng, want ik hield er mijn ogen bij open, zodat hij iedere keer weer dacht dat er iets vreselijks met me gebeurd was. Toch mocht hij me wel. Per slot van rekening was ik zijn enige zusje. Uiteindelijk lukte het me altijd om met hem mee te mogen.
Op de dag dat we zouden gaan was ik altijd vroeg wakker. Voordat mijn broer naar beneden kwam at ik mijn brood op de veranda en wachtte tot hij wakker zou worden. Ik had een heel goed uitzicht op het reuzenrad daar en kon als ik me inspande ook de geluiden horen die bij de kermis hoorden: de man van het rad van fortuin met zijn megafoon, de bel van de draaimolen en het gegil uit de swingmail en de botsauto's. Als ik geluk had en de wind stond goed kon ik zelfs warme zoete popcorn ruiken, maar misschien heb ik dat verzonnen.
Als we eenmaal écht op weg waren kreeg mijn broer haast, en ik ook. Hij omdat-i het zo snel mogelijk gehad wou hebben (al denk ik nu dat hij het meestal best wel leuk vond zo met mij op stap) en ik omdat ik me al de hele tijd in had moeten houden. Onze eerste stop was bij de zuurstokkenkraam.
Daarna begon een gedwongen rondje langs alles waar ik een hekel aan had en het liefst verre van bleef: van het spookhuis naar de swingmail, even kijken naar de rups en de groene gezichten van de durfals die daar uitkwamen, gedwongen ringen gooien om niets te winnen en tot slot het kinderachtigste van alles, touwtjetrekken. Ik begrijp nog steeds niet wat mijn broer van me dacht in die tijd, want ik deed alleen maar zo gedwee mee om niet het risico te lopen dat ik nóóit bij het reuzenrad aan zou komen. Het laatste wat we altijd deden voor hij zich eindelijk gewonnen gaf was een bezoekje brengen aan de dikste vrouw van de wereld. Mijn broer was hier bijzonder door gefascineerd en ging altijd twee keer achter elkaar. Ik moest mee. Later las ik dat het elk jaar een andere vrouw was en dat het sterftepercentage nogal hoog lag bij deze attractie (er was een actiegroep opgericht om dit soort wantoestanden op te laten houden) en voelde ik me een beetje voor de gek gehouden. Ik heb heel lang gedacht dat de dikste vrouw ter wereld alleen maar op onze kermis kwam en dat ze op z'n minst 80 was, mijn vader kende haar immers nog uit zíjn jeugd. Maar goed, éindelijk mocht ik dan naar het reuzenrad.
Achteraf denk ik dat mijn broer me meesleepte naar al die andere dingen om toch een beetje het gevoel te houden dat ik een normaal kind was. Mijn grootste plezier bestond er namelijk niet uit om in het reuzenrad te zitten en over de stad uit te kijken, maar om op de grond ernaast te liggen en omhoog te kijken. Ik had als kind last van wat je omgekeerde hoogtevrees zou kunnen noemen. Daar begreep mijn broer helemaal niets van. Hij dacht dat ik gewoon te bangig was om mee omhoog te gaan. Hij had absoluut geen fantasie die broer van mij en ook geen idee van wat er in mij omging als ik daar zo op de grond lag.
Ik was nog heel klein toen ik ontdekte dat ik bang was voor de hemel. We waren met de hele familie aan zee en ik deed mama na die zich bevallig op haar rug had neergevleid op een grote paarse badhanddoek met gele vlinders er opgedrukt. Na nog eens goed gekeken te hebben hoe zij het deed ging ik op mijn identieke handdoek liggen en sloot mijn ogen. Omdat het moeilijk is iemand na te doen als je niets ziet deed ik ze na een tijdje weer open en wat ik toen meemaakte tart elke beschrijving. Er was niets meer dan een heleboel blauw waar ik als het ware naar toe getrokken werd. Ik werd zo licht als een veertje en steeg langzaam op. Hoewel ik het in eerste instantie wel prettig vond zo te zweven drong zich toch al snel de gedachte op dat het niet makkelijk zou zijn om weer af te dalen, omdat er nergens iets was waar ik me aan vast kon houden. Dat was het moment dat ik in paniek raakte en in één klap weer op mijn vlinderhanddoek lag. Ik begreep er niets van maar durfde toch niet meer omhoog te kijken. Stel je voor, deze keer had ik geluk gehad maar een volgende keer zou het wel eens helemaal fout af kunnen lopen. Sindsdien zorg ik er altijd voor dat er zich tussen mij en de hemel nog iets anders bevindt waar ik me aan vast kan houden en waarlangs ik naar beneden kan klauteren.
Het reuzenrad was wat dat betreft een uitkomst. Iets hogers en groters kende ik niet. Ik lag dus op mijn rug weg te zweven en mijn broer stond, op gepaste afstand want hij kon me niet helemáál negeren, per slot van rekening was hij verantwoordelijk voor wat er met me gebeurde, uit zijn ooghoeken naar me te kijken, dat voelde ik wel. Er waren vast nog andere mensen die keken, maar dat merkte ik niet zo, ik was nog veel te klein om me iets van mijn omgeving aan te trekken. Mijn vlucht duurde ongeveer een kwartier. Dan had ik het hoogste bungelende stoeltje van het rad bereikt en was het zaak niet te ver uit koers te raken om het vast te kunnen pakken. Ik ging zitten op het dak en keek omhoog. Als vanzelf bleef ik alsmaar op deze hoogte; de stoeltjes onder mij verwisselden zonder dat ik daarvoor los hoefde te laten. Mijn uitzicht was indrukwekkend en als ik uiteindelijk naar beneden ging zoals alle andere mensen was ik nogal stil. Op de grond en terug in mijn uitgangspositie gaf mijn broer me steevast een klap in mijn gezicht en stond dan in paniek over me heen gebogen samen met nog wat bezorgd uit hun ogen kijkende mensen waaronder altijd één met een glaasje water. Ik draaide me dan op mijn zij en stond langzaam op.
Als alle mensen weg waren en mijn broer en ik weer met z'n tweeën alleen stonden werd hij kwaad op me. De hele weg naar huis moest ik het bezuren. Dat ik een angsthaas was, dat het elke keer hetzelfde liedje was en dat hij bij god niet begreep waarom ik naar het reuzenrad wou als ik bij het zien ervan al van mijn stokje ging en dat ik de volgende keer maar met iemand anders moest gaan en dat hij niets meer met mij te maken wou hebben, wat deed ik nou ooit eens goed. Ik liet hem altijd maar en ging thuis snel naar mijn kamer om niet geconfronteerd te worden met mama die me voor de zoveelste keer voor onderzoek naar de dokter wou sturen en ook om nog wat naar het reuzenrad te kijken vanuit het raam. Wisten zij veel.
De kermis was een regelmatig terugkerende gebeurtenis in onze stad. Vanuit mijn zolderkamer in het grote huis kon ik volgen hoe het reuzenrad opgebouwd werd. Ik zag hem langzaam maar zeker boven de huizen uitgroeien en urenlang staarde ik naar buiten terwijl hij alsmaar hoger en groter werd. Als-i af was werd er proefgedraaid en dat was het mooiste. Een eeuwigheid durende tijd draaide het rad volkomen nutteloos in het rond. Als-i uiteindelijk stopte met draaien gingen de lichten uit en zag ik hem niet meer. Dat was niet belangrijk: ik wist dat morgen de kermis zou beginnen en dat ik mijn broer zou moeten overhalen mij zo snel mogelijk mee te nemen.
Mijn broer overhalen was niet eenvoudig. Zoals gezegd vond hij me nogal hinderlijk, wat voornamelijk kwam doordat onze ouders op de één of andere manier vergeten waren mij manieren te leren. Verder viel ik onder de onhandigste omstandigheden om de haverklap flauw. Dat vond hij eng, want ik hield er mijn ogen bij open, zodat hij iedere keer weer dacht dat er iets vreselijks met me gebeurd was. Toch mocht hij me wel. Per slot van rekening was ik zijn enige zusje. Uiteindelijk lukte het me altijd om met hem mee te mogen.
Op de dag dat we zouden gaan was ik altijd vroeg wakker. Voordat mijn broer naar beneden kwam at ik mijn brood op de veranda en wachtte tot hij wakker zou worden. Ik had een heel goed uitzicht op het reuzenrad daar en kon als ik me inspande ook de geluiden horen die bij de kermis hoorden: de man van het rad van fortuin met zijn megafoon, de bel van de draaimolen en het gegil uit de swingmail en de botsauto's. Als ik geluk had en de wind stond goed kon ik zelfs warme zoete popcorn ruiken, maar misschien heb ik dat verzonnen.
Als we eenmaal écht op weg waren kreeg mijn broer haast, en ik ook. Hij omdat-i het zo snel mogelijk gehad wou hebben (al denk ik nu dat hij het meestal best wel leuk vond zo met mij op stap) en ik omdat ik me al de hele tijd in had moeten houden. Onze eerste stop was bij de zuurstokkenkraam.
Daarna begon een gedwongen rondje langs alles waar ik een hekel aan had en het liefst verre van bleef: van het spookhuis naar de swingmail, even kijken naar de rups en de groene gezichten van de durfals die daar uitkwamen, gedwongen ringen gooien om niets te winnen en tot slot het kinderachtigste van alles, touwtjetrekken. Ik begrijp nog steeds niet wat mijn broer van me dacht in die tijd, want ik deed alleen maar zo gedwee mee om niet het risico te lopen dat ik nóóit bij het reuzenrad aan zou komen. Het laatste wat we altijd deden voor hij zich eindelijk gewonnen gaf was een bezoekje brengen aan de dikste vrouw van de wereld. Mijn broer was hier bijzonder door gefascineerd en ging altijd twee keer achter elkaar. Ik moest mee. Later las ik dat het elk jaar een andere vrouw was en dat het sterftepercentage nogal hoog lag bij deze attractie (er was een actiegroep opgericht om dit soort wantoestanden op te laten houden) en voelde ik me een beetje voor de gek gehouden. Ik heb heel lang gedacht dat de dikste vrouw ter wereld alleen maar op onze kermis kwam en dat ze op z'n minst 80 was, mijn vader kende haar immers nog uit zíjn jeugd. Maar goed, éindelijk mocht ik dan naar het reuzenrad.
Achteraf denk ik dat mijn broer me meesleepte naar al die andere dingen om toch een beetje het gevoel te houden dat ik een normaal kind was. Mijn grootste plezier bestond er namelijk niet uit om in het reuzenrad te zitten en over de stad uit te kijken, maar om op de grond ernaast te liggen en omhoog te kijken. Ik had als kind last van wat je omgekeerde hoogtevrees zou kunnen noemen. Daar begreep mijn broer helemaal niets van. Hij dacht dat ik gewoon te bangig was om mee omhoog te gaan. Hij had absoluut geen fantasie die broer van mij en ook geen idee van wat er in mij omging als ik daar zo op de grond lag.
Ik was nog heel klein toen ik ontdekte dat ik bang was voor de hemel. We waren met de hele familie aan zee en ik deed mama na die zich bevallig op haar rug had neergevleid op een grote paarse badhanddoek met gele vlinders er opgedrukt. Na nog eens goed gekeken te hebben hoe zij het deed ging ik op mijn identieke handdoek liggen en sloot mijn ogen. Omdat het moeilijk is iemand na te doen als je niets ziet deed ik ze na een tijdje weer open en wat ik toen meemaakte tart elke beschrijving. Er was niets meer dan een heleboel blauw waar ik als het ware naar toe getrokken werd. Ik werd zo licht als een veertje en steeg langzaam op. Hoewel ik het in eerste instantie wel prettig vond zo te zweven drong zich toch al snel de gedachte op dat het niet makkelijk zou zijn om weer af te dalen, omdat er nergens iets was waar ik me aan vast kon houden. Dat was het moment dat ik in paniek raakte en in één klap weer op mijn vlinderhanddoek lag. Ik begreep er niets van maar durfde toch niet meer omhoog te kijken. Stel je voor, deze keer had ik geluk gehad maar een volgende keer zou het wel eens helemaal fout af kunnen lopen. Sindsdien zorg ik er altijd voor dat er zich tussen mij en de hemel nog iets anders bevindt waar ik me aan vast kan houden en waarlangs ik naar beneden kan klauteren.
Het reuzenrad was wat dat betreft een uitkomst. Iets hogers en groters kende ik niet. Ik lag dus op mijn rug weg te zweven en mijn broer stond, op gepaste afstand want hij kon me niet helemáál negeren, per slot van rekening was hij verantwoordelijk voor wat er met me gebeurde, uit zijn ooghoeken naar me te kijken, dat voelde ik wel. Er waren vast nog andere mensen die keken, maar dat merkte ik niet zo, ik was nog veel te klein om me iets van mijn omgeving aan te trekken. Mijn vlucht duurde ongeveer een kwartier. Dan had ik het hoogste bungelende stoeltje van het rad bereikt en was het zaak niet te ver uit koers te raken om het vast te kunnen pakken. Ik ging zitten op het dak en keek omhoog. Als vanzelf bleef ik alsmaar op deze hoogte; de stoeltjes onder mij verwisselden zonder dat ik daarvoor los hoefde te laten. Mijn uitzicht was indrukwekkend en als ik uiteindelijk naar beneden ging zoals alle andere mensen was ik nogal stil. Op de grond en terug in mijn uitgangspositie gaf mijn broer me steevast een klap in mijn gezicht en stond dan in paniek over me heen gebogen samen met nog wat bezorgd uit hun ogen kijkende mensen waaronder altijd één met een glaasje water. Ik draaide me dan op mijn zij en stond langzaam op.
Als alle mensen weg waren en mijn broer en ik weer met z'n tweeën alleen stonden werd hij kwaad op me. De hele weg naar huis moest ik het bezuren. Dat ik een angsthaas was, dat het elke keer hetzelfde liedje was en dat hij bij god niet begreep waarom ik naar het reuzenrad wou als ik bij het zien ervan al van mijn stokje ging en dat ik de volgende keer maar met iemand anders moest gaan en dat hij niets meer met mij te maken wou hebben, wat deed ik nou ooit eens goed. Ik liet hem altijd maar en ging thuis snel naar mijn kamer om niet geconfronteerd te worden met mama die me voor de zoveelste keer voor onderzoek naar de dokter wou sturen en ook om nog wat naar het reuzenrad te kijken vanuit het raam. Wisten zij veel.