Vanaf zijn geboorte was er iets aan de hand met A. In de wieg had hij geschreeuwd om niks, wat dan even abrupt ophield als het begonnen was. Zijn vader werd in één jaar tijd grijs en zijn moeder tien jaar ouder. Ze hadden het bij dit ene kind gelaten, anders was het wellicht, door de positieve invloed van een normaal kind, nog wel goed gekomen met A.
Vlak na A.’s zesde verjaardag werd hij opgenomen in een jeugdinrichting. Tot zijn twaalfde was hij daar redelijk gelukkig, al praatte hij niet in die tijd. Zijn verzorgers waren heel tevreden met hem omdat hij schoon en zindelijk was, wat je van veel andere inwonende kinderen niet kon zeggen. Verder was hij, zoals gezegd, stil en niemand tot last.
Er was één stuk speelgoed waar A. dol op was en dat was een legpuzzel van 5.000 stukjes met een meer er op, wat vreemd was want hij haatte water en zou ook nooit leren zwemmen. Midden in het meer was een eilandje met een bos dat hij altijd als laatste opvulde, om vervolgens het meer er omheen weer af te breken. Zo kon hij altijd doorgaan met zijn puzzel. Op een dag, hij had griep, at een ander kind het eiland op. A. ging toen scrabbelen. Op school deed hij zijn best en hoewel hij niet tot de slimsten behoorde, waren zijn leraren over hem te spreken.
Op zijn dertiende verjaardag kwamen zijn ouders hem halen. Volgens de doktoren was er niets aan de hand met A., al sprak hij nooit. Eenmaal thuis deed hij zijn mond open en vroeg of er taart was. Huilend vielen zijn ouders hem om zijn nek, wat A. toestond en zelfs prettig vond. Ze aten taart en daarna ging A. naar bed.
Op de middelbare school had A. twee vrienden, waar hij altijd mee optrok. Samen hadden ze een geheime club, waar niemand iets van af wist. Hele middagen waren ze te vinden in het bos, waar hun ontmoetingsplek was. Daarnaast had A. een cavia, die hij Konijn noemde en die hij overal mee naar toe nam.
Later waren zijn vrienden, een eeneiige tweeling, verhuisd en had A. geen behoefte meer aan gezelschap. Wel had hij altijd dieren om zich heen, waar hij overigens niet sentimenteel over deed, maar die hij voornamelijk observeerde. Op zijn zestiende probeerde hij een veldmuis met een woestijnrat te kruisen, wat mislukte en de veldmuis het leven kostte. Daarna was hij opgehouden met experimenteren.
Op zijn achtiende slaagde hij in één keer voor zijn middelbare schoolexamen en ging hij op kamers wonen in een andere stad. Hij ontmoette een meisje dat bij hem in huis kwam wonen. Ze was niet mooi maar A. hield van haar en wou haar nooit meer missen. Ze heette Irma. Ze gingen veel naar de film en A. werd een echte kenner. Hij dacht er over regisseur te worden en meldde zich aan op de filmacademie.
Irma verliet A. één keer, maar kwam na een paar maanden bij hem terug. Ze hielden van elkaar, maar wilden geen kinderen. A. liet haar een aantal malen figureren in korte films en met één daarvan won hij een belangrijke prijs. Van het geld kocht hij een huis in de stad en een bontjas voor Irma, die actrice werd en daar succes mee had. A. ging ondertussen door met regisseren en was op zijn zesentwintigste een internationaal gewaardeerde cineast.
Toen A. dertig was nam hij een minnares en stierven zijn ouders bij een auto-ongeluk. Bij de begrafenis huilde hij en dat werd opgenomen door een cameraploeg van de televisie. Vanaf die tijd wisten ook de mensen op straat wie hij was. Hij kon zijn minnares niet meer verborgen houden voor Irma, die ondanks dat bij hem bleef. De minnares trok bij hen in en ze deelden met zijn drieën het bed, wat Irma op den duur ging bevallen.
De laatste film die A. maakte ging over een schrijver die verbannen was uit zijn land en in een vreemde cultuur zichzelf moest zien te redden. Het was geen vrolijke film, maar werd beschouwd als het hoogtepunt van A.’s toch al glansrijke carrière. Toen hij in première ging en op alle billboards aangekondigd werd voelde A. een grote vermoeidheid over zich komen.
Kort hierna begon A. last te krijgen van nachtmerries. Irma hield hem ’s nachts vast als hij het uitschreeuwde van angst. In zijn droom zat hij gebogen over dezelfde puzzel als hij vroeger altijd legde maar ontbrak er steeds een stukje. Dan ging hij zoeken, maar als hij het gevonden had ontbrak er weer een ander stukje. Maanden lang droomde hij alsmaar deze zelfde droom, tot hij gek werd van de slapeloze nachten en zich liet opnemen in een sanatorium.
De doktoren in het sanatorium vroegen hem uit over zijn jeugd en A. moest toegeven dat die niet gelukkig was geweest. Weken achtereen werd zijn droom geanalyseerd en werd hij ondervraagd over de jaren in de jeugdinrichting, waar A. in eerste instantie niet veel meer van wist. Later realiseerde hij zich dat de schuld bij zijn ouders lag en dat ze hem meer liefde hadden moeten geven. Toen was hij kwaad dat ze dood waren en daarna opgelucht dat hij weer kon slapen.
Eenmaal thuis begon hij aan een nieuwe film, gebaseerd op zijn eigen leven. Het kind dat zijn minnares, die ondertussen niet meer bij A. en Irma woonde, van hem had gebaard speelde A. op jonge leeftijd en A. speelde zichzelf. Het was een experiment dat zijn weerga niet kende, al was de kritiek in eerste instantie huiverig om een oordeel te vellen. Het werd een slaand succes.
A. maakte hierna alleen nog films waar hij zelf in speelde en die over zijn eigen leven gingen. Vaak liepen ze slecht af, wat hem het etiket ‘pessimistische levenskunstenaar’ opleverde. Tussen Irma en A. ging het steeds slechter, tot zij op een dag besloot hem voorgoed te verlaten, wat ze ook deed.
Alleen in het huis voelde A. zich opgelucht en opbloeien. Hij had minnaressen bij de vleet en langzaamaan een vaste vriendenkring waar hij mee dronk en over zijn films praatte. Op zijn veertigste durfde hij zichzelf een gelukkig man te noemen. De dromen kwamen nooit meer terug en A. bedacht dat ze hoogst waarschijnlijk door Irma veroorzaakt waren, die hem aan zijn moeder deed denken.
Twee jaar na Irma’s vertrek nam A. dieren, die hij in hokken in de tuin liet wonen. Hij had onder andere drie konijnen, een kippenren, twee honden en een heuse ezel, zijn grote trots. Regelmatig konden de buren hem zien rijden op de rug van deze laatste, onder het uitkramen van onverstaanbare kreten. ’s Nachts sliep hij niet langer in bed maar in de serre waar hij, als het weer het toeliet, de deuren van open liet staan. Pas op zijn vijfenveertigste gaf hij aan een intieme vriend toe dat hij eigenlijk meer van dieren dan van mensen hield, wat hem werd vergeven omdat hij een kunstenaar was.
De feesten die hij elke 30ste van de maand gaf waren al snel berucht in de stad en zelfs in het land. Zonder uitzondering werden ze bezocht door de culturele elite. A. zorgde voor de nodige discretie als de gasten zich achter in de tuin wilden amuseren met één van A.’s huisdieren en foto’s van deze uitspattingen kwamen dan ook nooit in de krant, al vermoedde deze en gene wel wat.
Aan A.’s geluk kwam abrupt een einde toen op een dag, vlak voor zijn vijftigste verjaardag, Irma op de stoep stond met een kind in haar armen waarvan ze claimde dat het het zijne was. Naar eigen zeggen was ze incognito op één van zijn feesten door hem verkracht en zwanger geworden. Hoewel A. zeker wist dat het niet waar was, zat er niets anders op dan het kind te accepteren als het zijne en Irma in zijn huis op te nemen.
Irma kwam er al snel achter waar A.’s voorkeuren lagen en ze dreigde naar de krant te stappen als hij er niet onmiddellijk mee ophield. A. weigerde en trok zich terug in het tuinhuis, waar hij niet meer uit kwam. Hij groef er een geul omheen die door de aanhoudende regen al snel volstroomde. Op een klein landje achter het tuinhuis verbouwde hij groente die hij teelde van de restjes die Irma hem elke dag toeworp. Films interesseerden hem niet meer en als hij zijn kind zag begon hij te gillen. Irma wist niet goed raad met de situatie en dacht dat het wijzer was haar mond te houden. Het kind hield ze voorlopig binnen en de telefoon beantwoordde ze niet. Zo vergaten de mensen A. al snel.
Het laatste dat de buren van hem zagen was dat hij op het dak stond van het tuinhuis met in zijn armen één van zijn Mechelse herders, blijkbaar dood, waar hij een hap uit nam. Toen stortte hij naar beneden en brak zijn nek, nog voordat hij verdronk in zijn zelfgegraven singel.
Irma dempte de gracht en bracht de dieren naar de dichtstbijzijnde kinderboerderij. Van de royalties van A.’s films leefde ze nog jaren ruim.
Vlak na A.’s zesde verjaardag werd hij opgenomen in een jeugdinrichting. Tot zijn twaalfde was hij daar redelijk gelukkig, al praatte hij niet in die tijd. Zijn verzorgers waren heel tevreden met hem omdat hij schoon en zindelijk was, wat je van veel andere inwonende kinderen niet kon zeggen. Verder was hij, zoals gezegd, stil en niemand tot last.
Er was één stuk speelgoed waar A. dol op was en dat was een legpuzzel van 5.000 stukjes met een meer er op, wat vreemd was want hij haatte water en zou ook nooit leren zwemmen. Midden in het meer was een eilandje met een bos dat hij altijd als laatste opvulde, om vervolgens het meer er omheen weer af te breken. Zo kon hij altijd doorgaan met zijn puzzel. Op een dag, hij had griep, at een ander kind het eiland op. A. ging toen scrabbelen. Op school deed hij zijn best en hoewel hij niet tot de slimsten behoorde, waren zijn leraren over hem te spreken.
Op zijn dertiende verjaardag kwamen zijn ouders hem halen. Volgens de doktoren was er niets aan de hand met A., al sprak hij nooit. Eenmaal thuis deed hij zijn mond open en vroeg of er taart was. Huilend vielen zijn ouders hem om zijn nek, wat A. toestond en zelfs prettig vond. Ze aten taart en daarna ging A. naar bed.
Op de middelbare school had A. twee vrienden, waar hij altijd mee optrok. Samen hadden ze een geheime club, waar niemand iets van af wist. Hele middagen waren ze te vinden in het bos, waar hun ontmoetingsplek was. Daarnaast had A. een cavia, die hij Konijn noemde en die hij overal mee naar toe nam.
Later waren zijn vrienden, een eeneiige tweeling, verhuisd en had A. geen behoefte meer aan gezelschap. Wel had hij altijd dieren om zich heen, waar hij overigens niet sentimenteel over deed, maar die hij voornamelijk observeerde. Op zijn zestiende probeerde hij een veldmuis met een woestijnrat te kruisen, wat mislukte en de veldmuis het leven kostte. Daarna was hij opgehouden met experimenteren.
Op zijn achtiende slaagde hij in één keer voor zijn middelbare schoolexamen en ging hij op kamers wonen in een andere stad. Hij ontmoette een meisje dat bij hem in huis kwam wonen. Ze was niet mooi maar A. hield van haar en wou haar nooit meer missen. Ze heette Irma. Ze gingen veel naar de film en A. werd een echte kenner. Hij dacht er over regisseur te worden en meldde zich aan op de filmacademie.
Irma verliet A. één keer, maar kwam na een paar maanden bij hem terug. Ze hielden van elkaar, maar wilden geen kinderen. A. liet haar een aantal malen figureren in korte films en met één daarvan won hij een belangrijke prijs. Van het geld kocht hij een huis in de stad en een bontjas voor Irma, die actrice werd en daar succes mee had. A. ging ondertussen door met regisseren en was op zijn zesentwintigste een internationaal gewaardeerde cineast.
Toen A. dertig was nam hij een minnares en stierven zijn ouders bij een auto-ongeluk. Bij de begrafenis huilde hij en dat werd opgenomen door een cameraploeg van de televisie. Vanaf die tijd wisten ook de mensen op straat wie hij was. Hij kon zijn minnares niet meer verborgen houden voor Irma, die ondanks dat bij hem bleef. De minnares trok bij hen in en ze deelden met zijn drieën het bed, wat Irma op den duur ging bevallen.
De laatste film die A. maakte ging over een schrijver die verbannen was uit zijn land en in een vreemde cultuur zichzelf moest zien te redden. Het was geen vrolijke film, maar werd beschouwd als het hoogtepunt van A.’s toch al glansrijke carrière. Toen hij in première ging en op alle billboards aangekondigd werd voelde A. een grote vermoeidheid over zich komen.
Kort hierna begon A. last te krijgen van nachtmerries. Irma hield hem ’s nachts vast als hij het uitschreeuwde van angst. In zijn droom zat hij gebogen over dezelfde puzzel als hij vroeger altijd legde maar ontbrak er steeds een stukje. Dan ging hij zoeken, maar als hij het gevonden had ontbrak er weer een ander stukje. Maanden lang droomde hij alsmaar deze zelfde droom, tot hij gek werd van de slapeloze nachten en zich liet opnemen in een sanatorium.
De doktoren in het sanatorium vroegen hem uit over zijn jeugd en A. moest toegeven dat die niet gelukkig was geweest. Weken achtereen werd zijn droom geanalyseerd en werd hij ondervraagd over de jaren in de jeugdinrichting, waar A. in eerste instantie niet veel meer van wist. Later realiseerde hij zich dat de schuld bij zijn ouders lag en dat ze hem meer liefde hadden moeten geven. Toen was hij kwaad dat ze dood waren en daarna opgelucht dat hij weer kon slapen.
Eenmaal thuis begon hij aan een nieuwe film, gebaseerd op zijn eigen leven. Het kind dat zijn minnares, die ondertussen niet meer bij A. en Irma woonde, van hem had gebaard speelde A. op jonge leeftijd en A. speelde zichzelf. Het was een experiment dat zijn weerga niet kende, al was de kritiek in eerste instantie huiverig om een oordeel te vellen. Het werd een slaand succes.
A. maakte hierna alleen nog films waar hij zelf in speelde en die over zijn eigen leven gingen. Vaak liepen ze slecht af, wat hem het etiket ‘pessimistische levenskunstenaar’ opleverde. Tussen Irma en A. ging het steeds slechter, tot zij op een dag besloot hem voorgoed te verlaten, wat ze ook deed.
Alleen in het huis voelde A. zich opgelucht en opbloeien. Hij had minnaressen bij de vleet en langzaamaan een vaste vriendenkring waar hij mee dronk en over zijn films praatte. Op zijn veertigste durfde hij zichzelf een gelukkig man te noemen. De dromen kwamen nooit meer terug en A. bedacht dat ze hoogst waarschijnlijk door Irma veroorzaakt waren, die hem aan zijn moeder deed denken.
Twee jaar na Irma’s vertrek nam A. dieren, die hij in hokken in de tuin liet wonen. Hij had onder andere drie konijnen, een kippenren, twee honden en een heuse ezel, zijn grote trots. Regelmatig konden de buren hem zien rijden op de rug van deze laatste, onder het uitkramen van onverstaanbare kreten. ’s Nachts sliep hij niet langer in bed maar in de serre waar hij, als het weer het toeliet, de deuren van open liet staan. Pas op zijn vijfenveertigste gaf hij aan een intieme vriend toe dat hij eigenlijk meer van dieren dan van mensen hield, wat hem werd vergeven omdat hij een kunstenaar was.
De feesten die hij elke 30ste van de maand gaf waren al snel berucht in de stad en zelfs in het land. Zonder uitzondering werden ze bezocht door de culturele elite. A. zorgde voor de nodige discretie als de gasten zich achter in de tuin wilden amuseren met één van A.’s huisdieren en foto’s van deze uitspattingen kwamen dan ook nooit in de krant, al vermoedde deze en gene wel wat.
Aan A.’s geluk kwam abrupt een einde toen op een dag, vlak voor zijn vijftigste verjaardag, Irma op de stoep stond met een kind in haar armen waarvan ze claimde dat het het zijne was. Naar eigen zeggen was ze incognito op één van zijn feesten door hem verkracht en zwanger geworden. Hoewel A. zeker wist dat het niet waar was, zat er niets anders op dan het kind te accepteren als het zijne en Irma in zijn huis op te nemen.
Irma kwam er al snel achter waar A.’s voorkeuren lagen en ze dreigde naar de krant te stappen als hij er niet onmiddellijk mee ophield. A. weigerde en trok zich terug in het tuinhuis, waar hij niet meer uit kwam. Hij groef er een geul omheen die door de aanhoudende regen al snel volstroomde. Op een klein landje achter het tuinhuis verbouwde hij groente die hij teelde van de restjes die Irma hem elke dag toeworp. Films interesseerden hem niet meer en als hij zijn kind zag begon hij te gillen. Irma wist niet goed raad met de situatie en dacht dat het wijzer was haar mond te houden. Het kind hield ze voorlopig binnen en de telefoon beantwoordde ze niet. Zo vergaten de mensen A. al snel.
Het laatste dat de buren van hem zagen was dat hij op het dak stond van het tuinhuis met in zijn armen één van zijn Mechelse herders, blijkbaar dood, waar hij een hap uit nam. Toen stortte hij naar beneden en brak zijn nek, nog voordat hij verdronk in zijn zelfgegraven singel.
Irma dempte de gracht en bracht de dieren naar de dichtstbijzijnde kinderboerderij. Van de royalties van A.’s films leefde ze nog jaren ruim.